(28.02.2018)
Over bezoekersaantallen heeft de Berlinale, het jaarlijks filmfestival in Berlijn, niet te klagen. Zo´n half miljoen bioscoopgangers maken het tot het grootste publieksfestival in de filmwereld. De stad ritselt van de sterren, die glimlachend staan te kleumen op de rode loper. Ieder jaar geniet ik van de sfeer. En toch kan de Berlinale met zijn 400 films niet tippen aan Cannes en Venetië. Daar wordt filmgeschiedenis geschreven, daar gaan de grote, belangrijke films in première.
Voor directeur Dieter Kosslick is deze editie van de Berlinale zijn voorlaatste. Volgend jaar neemt hij afscheid en de discussie over zijn artistieke leiding is nu al losgebarsten. In december vorig jaar werd een open brief gepubliceerd, gericht aan de minister van Cultuur en ondertekend door 79 filmmakers, waarin bedekte, maar scherpe kritiek op Kosslick wordt geuit. `Er is behoefte aan een curator die warmloopt voor film, een uitstekend netwerk in de wereld heeft en in staat is het festival op één lijn te brengen met dat van Cannes en Venetië.´
Typisch Berlijn, reageerde Kosslick. `Het debat moet over de toekomst van het festival gaan, maar men begint met de directeur af te branden.´ De positie van de Berlinale-chef is overigens niet zo benijdenswaard, voegt hij eraan toe, andere festivals hebben de beschikking over minimaal een zakelijk leider plus een programmadirecteur, terwijl hij in zijn eentje de hele verantwoordelijkheid draagt.
De Berlinale is te groot, luidt de kritiek, er komen steeds meer secties met steeds minder profiel. In die massa gaan de films ten onder, ze worden niet meer waargenomen, afgezien van de films die meedoen in de competitie om de Gouden en Zilveren Beren. Kosslick geeft dat toe, maar wijst tegelijkertijd op de financiële consequenties: er is 25 miljoen euro nodig om de zaak te laten draaien en als je het festival kleiner maakt, moet de overheid miljoenen meer subsidie op tafel leggen.
Maar het grootste probleem laat zich niet oplossen door organisatorische wijzigingen: het oordeel van de jury. Films worden beloond die alleen met pijn en moeite te volgen zijn, en die na het festival in de bioscopen geen kijkers trekken. Dit jaar bereikt die trend zijn hoogtepunt: de omstreden Roemeense film Touch me not kreeg niet alleen de Zilveren Beer voor het beste regiedebuut, maar ook de Gouden Beer voor beste film, een onderscheiding die toch werkelijk wat voorstelt. Tot verbijstering van het publiek. De prijswinnaar is een experiment, waarbij het gaat om angst voor intimiteit, om schaamte en het overwinnen daarvan. Een film die grenzen zoekt en zelfs daaroverheen gaat. Ik heb hem niet gezien, want ik had er na het lezen van de korte inhoud al meteen genoeg van.
In de media werd Touch me not de aflopen dagen afgedaan als een film die niet thuishoort in de offciële competitie. Veel mensen konden het niet eens aanzien en verlieten na een tijdje de zaal, ook gisteravond tijdens de vertoning op de slotavond van het festival. Het publiek bleef radeloos achter bij deze beslissing van de jury, schrijven de zondagskranten.
Tom Tykwer, regisseur (Lola rennt, Cloud Atlas, Perfume) en jury-voorzitter, verklaarde de keuze met het argument dat de jury niet alleen wil bekronen `wat film kan, maar ook waar het heen kan gaan´. Maar voor vernieuwing en nieuwe perspectieven is nu juist een speciale prijs in het leven geroepen: de Alfred-Bauer-Prijs, die dit jaar naar de Mexicaanse film Las Herederas (De erfgenamen) ging. Als ook andere films op die manier worden beoordeeld, is het geen wonder als grote regisseurs de Berlinale gaan mijden. Waarmee het festival nog verder zou wegzinken in de middelmaat.